Een onderzoek naar een instrumentarium voor organische ontwikkeling en bottom-up planvorming
Inleiding
Wie dagelijks door Nederland reist, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er sprake is van een grote dynamiek in de ruimtelijke inrichting van het land. Wegen worden aangelegd, gebouwen neergezet, natuurgebieden gecreëerd en woonwijken gerealiseerd. Het Nederlandse planningsmechanisme accomodeert de ruimtebehoefte op een efficiente manier waardoor alles een juiste plek lijkt te krijgen. Maar is dat wel zo? Biedt de planningstraditie ruimte aan alle gebruikers? En hoe wordt omgegaan met niet geplande ontwikkelingen en verandering in de vraag? Krijgen deze ook een plek in het ontwerp en het planningsproces?Het onderzoekscollectief NOT DONE aarzelt hierover en heeft de mogelijkheden voor bottom-up ontwikkelingen in de ruimtelijke planning en het ontwerp onderzocht. Volgens [NOT DONE] moet het mogelijk zijn om, binnen de huidige wet- en regelgeving, de positie en rol van partijen in de ruimtelijke ordening zó vorm te geven, dat alle partijen die willen ontwikkelen dat ook daadwerkelijk kunnen.
Vraagstelling
Nederland kent een sterke georganiseerde planningstraditie, die zich uit in een reeks van Nota’s Ruimtelijke Ordening waarin landelijk het beleid voor de ruimtelijke inrichting is vastgelegd. Door de landschappelijke conditie en een sterke maatschappelijke verankering van de verzorgingsstaat is de planning in Nederland zeer dominant en ruimtelijk herkenbaar aanwezig. Toch blijken de planningsinstrumenten die gebruikt worden niet altijd in staat om op adequate wijze alle sociale, maatschappelijke, economische en culturele ontwikkelingen letterlijk en figuurlijk in goede banen te leiden. De gebruikelijke reactie van de overheid op ongeplande ontwikkelingen die het gevolg zijn van dit dynamisch krachtenveld, is niet een zoektocht naar de juiste plek van deze ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, maar behelst eerder het optuigen van meer regels en wetten om deze ontwikkelingen alsnog te sturen. Met andere woorden: de ruimtelijke ordening loopt in de praktijk vast in haar eigen regels, wetten en procedures. waarom dit onderzoek De maatschappelijke, ruimtelijke en procesmatige context waarin ruimtelijke plannen tot stand komen is in de loop van de afgelopen decennia behoorlijk complex geworden. We zijn veel minder dan vroeger in staat om ontwikkelingen te plannen, omdat maatschappelijke condities zoals demografie en economie op onvoorspelbare wijze en in rap tempo kunnen veranderen. Daarnaast is het proces van planvorming minder hiërarchisch en daarmee zeer complex geworden. Er zijn veel meer partijen bij betrokken, die eerder in het proces meer uiteenlopende belangen vertegenwoordigen Ook de ruimtelijke realiteit die aan het ontstaan is in het westen van Nederland, waarin de eenduidige definitie van stad en platteland niet meer volstaat om plekken te benoemen, wordt onvoldoende erkend in planvormingsprocessen. Tenslotte is de globaliserende economie in al zijn facetten van steeds grotere invloed op de binnenlandse ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent enerzijds dat vaker formele grootschalige uniforme concepten worden toegepast terwijl men tegelijkertijd verder individualiseert, de informele economie aan belang wint en de informele ruimte wordt geformaliseerd Onder invloed van bovengenoemde factoren kan sturing van bovenaf een minder zware rol vervullen, waardoor traditionele ontwerp- en planningsinstrumenten in steeds mindere mate voldoen. Het instrumentatrium van een ontwerper is in veel gevallen niet opgewassen tegen deze dynamische maatschappelijke krachten. Een ontwerper is opgeleid om in eindbeelden te denken. Planning naar een eindbeeld toe veronderstelt een rotsvast geloof in een weg zonder hindernissen. Traditionele topdown planning zou plaats moeten maken voor een meer organische ontwikkeling, die meer ruimte laat voor veranderingen gedurende het proces en die bottom up ontwikkelingen accommodeert. Dit vraagt om een andere vormgevende rol van de ontwerper. Nu de nadruk in de ruimtelijke ordening en stedenbouw meer en meer op het reduceren van onzekerheden in het ontwikkelproces komt te liggen lijkt de rol van ontwerp gemarginaliseerd. [NOT DONE] is van mening dat de rol van de ontwerper om ruimtelijke kwaliteit te bewaken hierdoor juist groter zou moeten zijn.Het onderzoekscollectief [NOT DONE] is gefascineerd door dit fenomeen en heeft een onderzoek opgestart om de rol van de planner en ontwerper in het planproces te herdefiniëren.
Conclusie
Het onderzoek [NOT DONE] leidt tot een aantal algemene conclusies ten aanzien van hetbestaande ontwerpinstrumentarium en de rol van ontwerp(ers) in dynamische en organischeontwikkelingen.
Nieuwe stedelijkheid = urban land
De strategie van [NOT DONE] leidt tot een stedelijk landschap dat dynamisch enmeerduidig is. De geleidelijke transformatie van agrarisch en leeg naar multifunctioneelen vol maakt tal van interpretaties en belevingen mogelijk van deze toekomstige ‘stad’.De traditionele grenzen en definities van stad en landschap zijn daarbij niet meer aande orde. Door vanaf het begin zowel het lokale als het regionale een toekomst te biedenkunnen velen hier een plek gaan veroveren en zich hier thuis voelen. De strategieënvan [NOT DONE] zetten in op symbiose van het lokale bestaande landschap en deregionale vraag naar nieuwe programma’s en identiteiten. Daarbij worden de organischeoccupatiepatronen van het landschap toegepast in plaats van de bulldozer- en ‘zanderover’-tactiek van de stadsuitbreiding.
Nieuwe ontwerper = landschapsontwerper & ingenieur & strateeg
Organische planvorming vraagt van ontwerpers een meer organiserende en mindervormgevende rol. Voordat een zinnige lijn kan worden getekend is kennis nodig van deknoppen waaraan gedraaid kan worden en de effecten die dat kan hebben op het procesen daarmee op het uiteindelijke ontwerp. Ontwerpers zullen zich meer moeten verdiepenin de mechanismen en systemen die ruimtelijke ontwikkeling bepalen, zoals ontwikkelingvan grondwaarde, watersystemen en mogelijke beheersconstructies. Naast het verbredenvan het kennisveld zullen ontwerpers coalities moeten aangaan met andere disciplinesom de daadkracht van ontwerpen te versterken.Ontwerpt de ontwerper dan helemaal niet meer? Integendeel, de ondergrond, het kadervraagt wel degelijk om een ontwerpvisie. Wanneer vorm en inhoud van de gebouwdeomgeving meer en meer wordt overgelaten aan informele partijen zal de overheid zichmoeten ontfermen over de ruimtelijke samenhang en ruimtelijke kwaliteit binnen ditstedelijk veld en dat is in de urban land conditie een krachtig landschap. Dit betekent een grotere nadruk op het landschap in de ontwerpdiscipline. Verstedelijkt landschap impliceert een nadruk op de grote schaal en de kleine schaal.De tussenschaal is van ondergeschikt belang. Landschap, water en infrastructuurzullen van bovenaf op een hoog schaalniveau moeten worden vormgegeven. Daarnaastwordt door middel van spelregels op kavelniveau de ontwikkeling binnen bepaaldekaders gehouden. Differentiatie ontstaat door grote brokken met behulp van flexibeleregels te ontwikkelen op een sterke landschappelijke drager, niet door het vastleggenvan opgelegde variatie en verzonnen identiteit per deelgebiedje in gedetailleerde eninflexibele beeldkwaliteitplannen.
Slim omgaan met het bestaande
Door een slimme mix van bestaande principes die gebaseerd zijn op bestaandemechanismen kan binnen de bestaande kaders van de Nederlandse planvorming ruimteworden geboden aan onvoorspelbaarheden en ontwikkelingen van onderaf. Inpassen inhet bestaande systeem verhoogt de slagingskans van een dergelijke methodiek, maarstelt ook de eis om het proces helder en simpel te houden. De wereld van planning isal complex genoeg; ingewikkelde nieuwe regelingen die verzanden in administratieverompslomp zouden planning nóg complexer kunnen maken.
Meer vrijheid = meer vastleggen
Meer vrijheid voor informele partijen betekent niet dat bestaande regelgeving maarlos gelaten moet worden. Iedereen heeft te maken met economische wetmatighedenen het ontkennen hiervan biedt in ieder geval geen vrijheid, althans niet voor iedereen.Geconstateerd kan worden dat een grotere mate van vrijheid gebaat is bij heldere kaders,waar duidelijke afspraken over verantwoordelijkheden en vrijheden gemaakt moetenworden om de gewenste vrijheid mogelijk te maken. Dit schept vrijheid maar tegelijkertijdook voldoende zekerheid voor informele partijen. Zij zullen immers niet willen participerenals ze geen idee hebben van wat er om hun heen kan gaan gebeuren.
Veel partijen = veel interpretaties
Wanneer in een proces veel partijen een rol hebben moet recht worden gedaanaan de veelheid van wensen die dit met zich mee brengt. De tendens binnen deontwikkelingsplanologie is om meer partijen in een vroeg stadium om de tafel te krijgenwaardoor de verschillende belangen op tijd tevoorschijn komen en snel consensus kanworden bereikt. Tot op een bepaald schaalniveau is dat een goede ontwikkeling. Maar het kanook leiden tot trage en complexe processen –zeker als 100% consensus het doel is- . Met als risico dat uiteindelijk alsnog de grootste gemene deler de kwaliteit gaat bepalen. Wanneer een verscheidenheid aan partijen betrokken is, of wenst te zijn, bij de ontwikkeling vaneen gebied, moet er ruimte zijn voor een veelheid aan interpretaties. Door niet alles tot ophet laagste schaalniveau in goed overleg te bepalen en vast te leggen, maar op de lagereschaalniveaus meer vrijheden te creëren en op de hogere schaalniveaus heldere kaders tedefiniëren kan aan deze wens tegemoet worden gekomen.
De B-driehoek tussen Rotterdam, Gouda en Den Haag
eigen opdracht i.s.m. het Stimuleringsfonds voor Architectuur
2005
gepubliceerd
Jannie Vinke, ANA architecten
Rogier van den Berg, Zandbelt&vandenBerg
Vincent Kompier, planoloog/onderzoeker
Jeanette de Waard, stedenbouwkundige